VIOOL ENZO | vioolles in Zutphen en LochemVIOOL ENZO | vioolles in Zutphen en Lochem

 

Deel 1
Uitgangspunt voor de methode is de ontwikkeling van een kernachtige streek waarin de beweging van de onderarm in eerste instantie de voornaamste plaats inneemt.
Al in de pizzicato stukjes worden de cirkelvormige bewegingen vanuit de elleboog aangebracht.
Vanuit de kwartenbeweging worden juist eerst de snellere notenwaarden ontdekt.
“De motor moet eerst aan” zeg ik altijd tegen mijn leerlingen.

De linkerhand wordt vrij snel t/m de derde vinger opgebouwd, beginnend met de eerste vinger, dan tweede en derde.
Hoewel ik zelf tegenwoordig vaak begin met oefeningen met meteen drie of vier vingers op de snaar, verdient deze volgorde vanuit het leren notenlezen voor een methodeboek toch de voorkeur.

Speel viool werkt in eerste instantie veel vanuit de middensnaren a en d.
De redenen hiervoor zijn:
Op de middensnaren is het beste de houding van de linkerhand stabiel aan te leren.
De G snaar vormt direct een grotere belasting vanwege de rotatie van de linkerarm.
Het vroegtijdig spelen op de E snaar zorgt er juist voor dat de linkerarm de verkeerde kant op draait en de houding van de linkerhand verslechtert.
Het aantal te lezen noten blijft nu nog een periode beperkt tot de noten binnen de balk.
Het is gunstig om het lezen binnen deze omvang eerst te automatiseren en dan pas verder uit te breiden.
U als docent kan naar keuze een liedje natuurlijk al best eens op een andere snaar laten uitvoeren als daar behoefte aan is.

In Speel viool worden alle nieuwe onderwerpen eerst makkelijk aangeleerd in een of meerdere oefeningen en liedjes die daar specifiek op zijn geschreven.
Daarna wordt het nieuw aangeleerde techniekje (neem bv legato) vrij snel geintegreerd in wat de leerling al kon.
Voor sommige leerlingen gaat dat proces soms iets te snel.
Voor hen is er meer aanvullend speelmateriaal nodig om de nieuwe techniek goed onder de knie te krijgen.
Dat materiaal is te vinden in andere boeken (b v Famous tunes) maar ik ben voornemens om daarvoor het komende jaar zelf een aantal stukjes te schijven en die via deze website te publiceren.

De opbouw per les in altijd zo dat het openingsstukje van de les is geschreven met het materiaal dat de leerling al heeft gehad. Het stukje zelf is alleen daarom niet altijd heel makkelijk maar wel uitdagend. Extra lastig maar wel een bewuste keuze van ons als makers is dat dit stukje dan ook nooit wordt voorgespeeld op de viool. Er is alleen een begeleidingstrack.
Na dit opningsstukje volgt er vaak een naspeeloefening: met de gegeven noten worden korte fragmenten gespeeld die de leerling direct moet proberen na te spelen.
Leerdoel hiervan is dat de leerling de klank van de viool gaat herkennen op zijn gehoor en vooral leert direct te reageren.
Dat het nog niet altijd goed gaat doet er eigenlijk minder toe. De leerling moet worden gestimuleerd om te durven “grabbelen” naar de goede noten, en de oefening 3 keer te herhalen.
Na deze twee onderdelen wordt er een nieuw onderwerp aangeboden, een kleine uitleg, korte oefening, die overgaat in een of meerdere speelstukjes waarin dit onderwerp specifiek voorkomt.

Deel 2
Opvallend in deel 2 is de introduktie van de derde positie al vrij vroeg na de derde vingerstand. Daardoor is het hoofdstuk waarin de mollen en verlaagde vingerstanden aan de orde komen verder naar achteren geplaatst.
De filosofie hierachter is dat een vroege introduktie van de verlaagde eerste vinger ook weer een knijpende hand met een verkeerd ingedraaide pols stimuleert.
Door het schuiven van de hand tussen de eerste en derde positie wordt de hand zo veel soepeler dat hij daarna ook makkelijke door kan dalen naar de verlaagde eerste vinger zonder dat dit ten koste gaat van de linkerhandtechniek.
In de praktijk laat ik de enkele mol die een leerling wellicht eerder tegenkomt in schoolorkestje of kerstliedje wel gewoon al spelen met minimale uitleg.
Een enkele keer grijp ik al vooruit naar latere hoofdstukken en werk dan dus op meerdere plekken in het boek tegelijk.

Bij de introduktie van de derde positie is er veel aandacht voor de schuifbeweging van de hand. In dit hele deel 2 wordt er voornamelijk gewisseld via de eerste vinger en later met de tweede vinger. Wel komt ook de vrije opzet vanuit de losse snaar aan bod.
In de derde positie is er altijd alleen de derde vingerstand.
Voor veel leerlingen blijkt deze opzet voldoende te zijn om hun positiespel te ontwikkelen. Aanvullend materiaal is er voldoende verkrijgbaar op dat terrein, zoals bv de boeken van Nico Dezaire, ook uitgegeven bij DE HASKE.

Deel 3
In de eerste helft van deel 3 worden de verschillende technieken wat betreft vingerstanden in de eerste positie en streeksoorten steeds meer in combinatie en door elkaar gebruikt. Naar de derde positie worden er in iedere les een andere positiewisseling en/of vingerstand aangeboden. Dit gebeurt op zo’n manier dat elk nieuw onderdeel op zich door de meeste leerlingen als tamelijk eenvoudig wordt ervaren. Na 12 lessen zijn dan wel de meest voorkomende positiewissel- combinaties en vingerstanden langs geweest.
In de tweede helft van deel 3 is er veel rumte voor de tweede positie.
We hebben geprobeerd om deze zo te introduceren dat voor de leerling spelenderwijs duidelijk wordt op welke momenten deze positie nuttig is en wat betreft speelgemak een voordeel biedt ten opzichte van eerste of derde positie.
De lessen zijn in deze fase verlengd tot 4 blz om meer ruimte te bieden aan langere speelstukken. Dit zijn zowel een paar klassiekers, als het Menuet van Bocherini en de Humoresque van Dvorak, maar ook nieuw gecomponeerde stukken in een aansprekende moderne stijl.
Dit deel van het boek heeft ook veel aandacht voor dubbelgreepspel.
Deel 3 sluit af met een uitdagende bewerking van de 24ste caprice van Paganini.
Niet elke leerling zal deze direct op uitvoeringsniveau kunnen spelen, maar het biedt zeker de wat meer ambitieuze leerling een leuke uitdaging om mee aan de slag te gaan.